Raad van Ministers van Landbouw 16 maart 2015
Tijdens de Raad van de Ministers van Landbouw en Visserij van de Europese Unie afgelopen maandag 16 maart, heeft Willy Borsus, federaal minister van Landbouw, in overleg met de gewestministers, verschillende onderwerpen aangesneden, waaronder: • de zuivelsector; • het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid; • de biologische productie en de etikettering van biologische producten;
Zuivelsector (situatie op de markten – trend en maatregelen van de EU)
België preciseert dat de instrumenten voor marktbeheersing door de Commissie waarschijnlijk hebben bijgedragen tot het afremmen van de neerwaartse trend. Jammer genoeg moet voor België echter vastgesteld worden dat onze melkprijzen bij het verlaten van de bedrijven blijven verslechteren. Eind januari bedroegen zij 29,31 €/100 kg, of 6% minder dan de vorige maand en 28% minder dan in januari 2014.
Onze bedrijven zijn sinds 2009 kwetsbaar. Ze hebben het zwaar om deze nieuwe inkomstendalingen te verwerken.
België heeft eraan herinnerd dat het Europees observatorium voor de melkprijzen geen crisissen kan voorkomen, ook al geeft het nuttige informatie. Het moet verder gaan en de kosten en de productiemarges analyseren. Het moet de referentie worden die de activering bepaalt van de marktbeheersingsmaatregelen.
België heeft de Commissie dus opnieuw gevraagd om:
1) de metingen van het Prijzenobservatorium uit te breiden naar de productiekosten;
2) per product en per geografische zone de methodes te bepalen voor het meten van de referentieproductiekosten en de winstmarges te bepalen die onontbeerlijk zijn voor het voortbestaan van de bedrijven.
3) een denkoefening te houden over de mechanismen die het mogelijk maken de crisisdrempels te bepalen en preventie- en interventiemaatregelen te koppelen aan deze drempels.
De federale en gewestministers van Landbouw zijn van mening dat enkel een dergelijke aanpak, die rechtstreeks in verband staat met prijzen en kosten, het mogelijk zal maken om crisissen te vermijden en de rampzalige effecten ervan die de Belgische veehouders treffen te verzachten.
Vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
België heeft bevestigd dat het de vereenvoudiging waar de Commissie aan begonnen is volledig ondersteunt. Om te slagen, moet deze vereenvoudiging echter een globaal doel zijn waar alle betrokken actoren hun schouders onder zetten. De landbouwbedrijven, de besturen, de commissies, de auditeurs op alle niveaus en de rekenhoven moeten er allemaal toe bijdragen en aanvaarden dat zij zich aan deze nieuwe aanpak moeten aanpassen. Als zij dat niet doen, zal de vereenvoudiging voor verwarring zorgen en geen verbetering zijn.
In elk geval moet, zoals de Commissie het wil, rekening worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel. De kwestie moet zonder taboes worden aangesneden. Zo moet bijvoorbeeld aanvaard worden dat de elementen die gecontroleerd worden, beperkt worden tot de voornaamste bronnen van problemen volgens de ervaringen van de verschillende partijen. Dit kan variëren van de ene lidstaat tot de andere en van de ene regio tot de andere. De subsidiariteit moet hier volledig haar rol kunnen spelen.
België wil ook de controles beperken tot de bedrijven met een hoog risicoprofiel. Daardoor zouden de bedrijven die vrijgesteld zijn van vergroening en die beschouwd worden als bedrijven met een laag risico niet meer gecontroleerd moeten worden.
Anderzijds moet ook aanvaard worden dat strenger opgetreden wordt tegen diegenen die de geldende regels niet naleven.
Als we het eenvoudiger willen, moeten we ook directe betalingen aanvaarden, terwijl 100% van de controles nog niet gerealiseerd zijn. Logischerwijze moeten we dan ook het risico – en de moeilijkheden – aanvaarden van een latere invordering van onterechte betalingen. Dit zou het mogelijk maken om het merendeel van de steun aan landbouwers in december te betalen.
Vereenvoudigen betekent ook de tijd geven om te begrijpen, aan te leren en zich aan te passen. Het gaat om het recht om fouten te maken, om de erkenning dat fouten mogelijk zijn en dat zij dus gedurende een overgangsperiode getolereerd moeten worden bij de implementatie van nieuwe reglementeringen, zoals we meemaken in 2015.
Ook de reporting kan een aanzienlijke bron van nutteloze lasten zijn. Het is nodig om een objectieve analyse uit te voeren van de verhouding “toegevoegde waarde /geïnvesteerde arbeid” van alle vormen van reporting. Dit gaat van de nauwkeurigheidsgraad van de registers gehouden in de bedrijven, tot de periodiciteit van de reporting opgelegd aan de lidstaten. Wat is bijvoorbeeld het nut om een dure ex-post evaluatie uit te voeren van een programma voor plattelandsontwikkeling, terwijl het volgende al enige tijd besloten en ingevoerd werd?
Anderzijds veranderen de zaken snel.
We moeten de lidstaten dus in staat stellen om zich snel aan te passen.
De keuzes gemaakt door de lidstaten of de regio’s, zowel over de aard van de acties als over de middelen die hen worden gegeven, zouden jaarlijks herzien moeten kunnen worden.
Om de eigen invulling van de acties mogelijk te maken en de efficiëntie ervan te verbeteren, zouden de criteria en de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de directe betalingen en de plattelandsontwikkeling, op basis van de opgedane ervaringen, ook regelmatig herzien moeten kunnen worden.
België heeft concreet voorstellen gedaan voor vereenvoudigingen en meer efficiëntie.
Biologische productie en etikettering van biologische producten
De federale en gewestministers van Landbouw hebben eraan herinnerd dat het onontbeerlijk is de consument de garantie te geven dat een product met een bio-label volledig overeenkomt met wat het moet zijn en met wat de consument verwacht.
België heeft zich uitgesproken over een bepaald aantal punten in deze zin (niet-toegestane substanties, de gelijkstellingsvoorwaarden voor producten afkomstig uit derde landen, de controles).
Wat dit punt betreft, is België dus van mening dat de werken inzake de principes die weerhouden moeten worden in de globale aanpak over het algemeen in de goede richting gaan, maar dat er nog veel technische verduidelijkingen nodig zijn om tot een tekst te komen die voldoende kwaliteitsvol is, zodat iedereen de verordening op dezelfde manier begrijpt en interpreteert.
Willy Borsus heeft ook een standpunt ingenomen over het volgende onderwerp:
De internationale handel in landbouwproducten
We stellen op mondiaal vlak een toename van de bevolking vast, met name van de middenklasse en haar consumptie. Volgens de Europese Commissie is de EU met haar productie goed in staat om te beantwoorden aan de eisen van deze toename van de consumptie op het niveau van de voedselveiligheid en -kwaliteit. Het GLB en de wereldhandel moeten dus, in deze Europese dynamiek, de voedselveiligheid en een productiestabiliteit voor de landbouwers kunnen verzekeren.
Sinds 2010 is de EU de grootste producent, exporteur en importeur.
De export heeft vooral betrekking op verwerkte producten (tussentijds verwerkt en als eindproduct), granen en alcohol, met toch een netto exportsaldo dat stagneert volgens de laatste beschikbare gegevens.
Het commercieel landbouwbeleid krijgt vorm op verschillende niveaus: de onderhandelingen bij de WTO, de bilaterale akkoorden, de opheffing van sanitaire barrières en de governance in de sector van de agrovoeding.
Willy Borsus is tijdens het debat tussen de ministers en de Europese commissaris voor Landbouw tussengekomen op basis van de volgende principes:
- De EU heeft het GLB al aangepast op basis van de verwachte oriëntaties van de onderhandelingen bij de WTO. We moeten nieuwe oriëntaties vermijden die de al geleverde inspanningen teniet zouden doen en nieuwe aanpassingen van het GLB zouden opleggen;
- De al geleverde inspanningen inzake het GLB moeten gesteund worden door onze partners en geen vertrekpunt vormen voor nieuwe toegevingen. We denken in het bijzonder aan het domein van de concurrentie bij de export: de EU heeft de restituties opgegeven, terwijl de landen buiten de EU hun instrumenten behouden voor de steun aan de export;
- de productiewijzen, -normen en -standaarden “Non-Trade Concern” (sanitair, leefmilieu en dierenwelzijn) mogen niet rechtstreeks of onrechtstreeks op losse schroeven gezet worden door multilaterale of bilaterale akkoorden.
- We moeten in elk geval vermijden dat onze producenten geconfronteerd worden met oneerlijke concurrentie. Bijvoorbeeld het aanvaarden van de import van producten die het resultaat zijn van methodes die niet toegelaten zijn in de EU (import van pluimveestukken die afkomstig zijn van pluimvee dat werd gefokt zonder naleving van de oppervlaktenormen, gevoed met GGO’s en behandeld met medicijnen die niet toegelaten zijn in de EU, chemisch behandeld).
- De gevolgen van de toegekende toegevingen moeten zowel op macro-economisch als op micro-economisch vlak beoordeeld worden. Toegevingen in de rundvleessector, bijvoorbeeld, kunnen (ten aanzien van de verkregen voordelen in andere sectoren) leiden tot verliezen die op Europees niveau als beperkt worden beschouwd, maar kunnen rampzalige effecten hebben in zones waar enkel de productie van rundvlees mogelijk is;
- De landbouw mag geen variabele zijn bij de WTO om een akkoord te bereiken;
- De toegevingen die worden gedaan bij bilaterale onderhandelingen mogen geen referentie worden voor multilaterale onderhandelingen;
- Een globaal beeld van de situatie is onontbeerlijk. De opeenstapeling van de toegevingen en vooral de manier waarop zij gebruikt worden door de begunstigden, bepaalt de werkelijke druk die op onze producenten wordt uitgeoefend;
- De landbouw mag geen pasmunt worden voor een andere sector die betrokken is in het vrijhandelsproject;
- De internationale akkoorden kunnen ook opportuniteiten zijn voor sommige van onze eigen landbouwsectoren.